‘Overheden moeten meer doen om uitgesloten gemeenschappen aan te sluiten op snel internet’
Het internet is geen alomvattende oplossing voor ruimtelijke en sociale uitsluiting, zoals aanvankelijk werd aangenomen door wetenschappers en beleidsmakers. Sterker nog, het toenemende belang van internet in ons dagelijks leven heeft juist geleid tot verdere marginalisering van uitgesloten gebieden en groepen. Ongelijke toegang tot internet laat eens te meer zien dat de locatie van een gebied nog steeds een grote rol speelt, concludeert promovendus Koen Salemink. Hij onderzocht ruimtelijk gemarginaliseerde plattelandsgemeenschappen (in het bijzonder breedbandinitiatieven) en sociaal gemarginaliseerde woonwagenbewoners in Nederland.
De huidige ontwikkelingen op het gebied van digitale exclusie in Nederland, en in een breder opzicht op het gebied van de ‘participatiesamenleving’, roepen de vraag op hoeveel gevraagd kan worden van gemeenschappen zelf en wat een publieke taak zou moeten zijn. Geografische verschillen spelen in dit vraagstuk een belangrijke rol. Als overheden digitale gelijkheid echt belangrijk vinden, dan moeten zij zelforganiserende en initiatiefrijke gemeenschappen de ruimte geven om hun doelen te bereiken, stelt Salemink. Maar bovenal moeten overheden zich volgens hem veel meer inspannen om initiatiefarme gemeenschappen te helpen bij het verkrijgen van toegang tot snel internet. ‘Het onderwerp “snel internet als nutsvoorziening” moet bij overheden weer op de agenda’s staan’, aldus Salemink.
Dat geldt met name voor plattelandsgemeenschappen, waar het aanleggen van snel internet nu niet rendabel is. Zonder snel internet wordt het platteland een onaantrekkelijke vestigingsplaats voor zowel (potentiële) bewoners als bedrijven. Door gebrekkig internet blijft het economisch potentieel van die regio’s nu onbenut, concludeert Salemink.
Hij stelt dat de overheid niet enkel mag vertrouwen op burgerinitiatieven om de achterstand op het gebied van breedband in te lopen. Hoewel er mooie voorbeelden zijn van succesvolle initiatieven, er zijn ook nog veel gebieden zonder burgerinitiatief. Gemeenschappen met minder sociale, intellectuele en financiële middelen zullen dan waarschijnlijk verstoken blijven van goede internetverbindingen. Overheden moeten er bovendien voor waken om burgerinitiatieven die leunen op een kleine club vrijwilligers niet te overbelasten of te overrulen, waarschuwt Salemink. Wanneer zo’n klein burgerinitiatief voortijdig doodbloedt, of bewust wordt tegengewerkt, heeft dat vaak ook invloed op andere initiatieven en actiegroepen in de regio.
De huidige ontwikkelingen op het gebied van digitale exclusie in Nederland, en in een breder opzicht op het gebied van de ‘participatiesamenleving’, roepen de vraag op hoeveel gevraagd kan worden van gemeenschappen zelf en wat een publieke taak zou moeten zijn. Geografische verschillen spelen in dit vraagstuk een belangrijke rol. Als overheden digitale gelijkheid echt belangrijk vinden, dan moeten zij zelforganiserende en initiatiefrijke gemeenschappen de ruimte geven om hun doelen te bereiken, stelt Salemink. Maar bovenal moeten overheden zich volgens hem veel meer inspannen om initiatiefarme gemeenschappen te helpen bij het verkrijgen van toegang tot snel internet. ‘Het onderwerp “snel internet als nutsvoorziening” moet bij overheden weer op de agenda’s staan’, aldus Salemink.
Dat geldt met name voor plattelandsgemeenschappen, waar het aanleggen van snel internet nu niet rendabel is. Zonder snel internet wordt het platteland een onaantrekkelijke vestigingsplaats voor zowel (potentiële) bewoners als bedrijven. Door gebrekkig internet blijft het economisch potentieel van die regio’s nu onbenut, concludeert Salemink.
Hij stelt dat de overheid niet enkel mag vertrouwen op burgerinitiatieven om de achterstand op het gebied van breedband in te lopen. Hoewel er mooie voorbeelden zijn van succesvolle initiatieven, er zijn ook nog veel gebieden zonder burgerinitiatief. Gemeenschappen met minder sociale, intellectuele en financiële middelen zullen dan waarschijnlijk verstoken blijven van goede internetverbindingen. Overheden moeten er bovendien voor waken om burgerinitiatieven die leunen op een kleine club vrijwilligers niet te overbelasten of te overrulen, waarschuwt Salemink. Wanneer zo’n klein burgerinitiatief voortijdig doodbloedt, of bewust wordt tegengewerkt, heeft dat vaak ook invloed op andere initiatieven en actiegroepen in de regio.
Geen opmerkingen: